Tijdens de uitwerking van een gedichtenpad voor de onderbouw vond ik het moeilijk om opdrachten te verzinnen die zowel voor een eerste leerjaar als voor 2 en 3 haalbaar en uitdagend zouden zijn. Ik kwam op het idee een derde gedichtenpad uit te werken puur voor een eerste leerjaar met gedichten die ze zelf kunnen lezen en aangepaste opdrachten. Hieronder vind je de uitwerking!
1. Locatie: voor de inkom van de
school
Erik
van Os - Moe moe
in ‘De dichter is een tovenaar’ ( Van Coillie,
Averbode , 2003)
Moe
moe
Moe
moe.
Ik
ben zo moe.
Ik
ben dood op.
op.
nog
trap
die
heel
ik
moet
nou
En
Moe
moe.
Ik
ben zo moe.
Ik
ben bek af.
Kwam
mijn
bed
de
trap
maar
af.
Beschouwen:
LLN zitten onderaan de trap. LK draagt het gedicht
voor terwijl hij/zij de trap op en af loopt (zoals het gedicht het doet). De
leerlingen krijgen de tekst ook vergroot te zien.
Wat wil de dichter zeggen? Hij
doet dat op een speciale wijze, hoe? Wat merk je aan de 3de en regel van de
twee blokjes die beginnen met “moe moe”? (het laatste woord, op en af, geeft
aan hoe de trap wordt genomen.)
Creëren:
Wat wil de dichter benadrukken?
(trap naar boven en naar beneden)
Hoe doet hij dat? (woorden omhoog
en omlaag schrijven)
Hoe zou je dit doen als je geen
schrijver maar een zanger(es) was? (zingen)
Laat zien hoe je de trap opgaat
(hoger zingen) en af gaat (lager zingen)
LLN mogen dit uitvoeren met de
zinnen “en nu moet ik die trap nog op” en “Kwam mijn bed de trap maar af”
terwijl ze de trap ook oplopen en naar beneden komen.
Indien extra tijd: LK springt de
trappen op en af en de LLN verhogen en verlagen de toon (zingen telkens het
woord “trap”).
Materiaal: vergroting gedicht
2. Locatie: bouwwerken aan de inkom
van de school/kleutergang
Joke
van Leeuwen - Lijmen
In ‘Ozo heppie en andere versjes’ (Querido,
2000)
Ik
had drie beestjes,
drie
beestjes van steen.
Een
vogeltje.
Een
veulentje.
Een
varkentje.
Ze
zijn gevallen.
Ze
braken stuk
Ik
heb ze gelijmd.
't
Is bijna gelukt.
Ik
heb drie beestjes,
drie
beestjes van steen.
Een
volentje.
Een
veukentje.
Een
vargeltje.
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Diertjes van steen, gevallen,
fout aan elkaar gelijmd.
Gekke dieren à zelf creëren
Creëren:
Optie 1:
LLN krijgen een blad met daarop
de voor- en achterkanten van verschillende dieren.
LLN stellen een nieuw dier samen
door middel van uitknippen en opplakken en verzinnen hierbij een nieuwe naam.
Optie 2:
LLN werken in groepjes van 3
LL 1 tekent hoofd van een dier op
een wit A5 en plooit om
LL 2 tekent romp zonder te weten
welk dier LL 1 heeft getekend en plooit weer om
LL 3 vervolledigt de tekening met
de achterkant van zijn eigen dier
De tekening wordt open geplooid
en in groep wordt een naam van het nieuwe dier verzonnen
Materiaal:
Bij
optie 1: wit
A4-papier, knipbladen met dieren (voorkant + achterkant), scharen, lijmstiften
Bij
optie 2: wit
A5-papier, potloden
3. Locatie: speelplaats kleuters
bij het speeltuig/de huisjes
Optie 1:
Hans
& Monique Hagen - De hut is klaar
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)
joe
hoe hoe
we
zitten in de hut
hiep
hiep hoi
een
hele nieuwe hut
joe
hoe hoe
de
allermooiste hut
hiep
hiep hoi hoi
onze
hut is klaar
onze
hut is klaar
en
wij zitten binnen
wat
moeten we nu doen
wat
moeten we verzinnen
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Kinderen die een hut maken
Wat vinden ze van de hut? à Ze is het allermooist en leuk
Wat is het probleem? à Ze weten niet wat ze nu moeten
doen, ze vervelen zich
Creëren:
Wat kan je allemaal doen in een
hut, wat zou jij doen?
LLN spelen in groepjes van 2 of 3
in het speelhuisje na wat zij zouden doen. Dit toneeltje duurt maximaal 2
minuten. De LLN krijgen slechts 4 minuten voorbereidingstijd (tijd kort houden
zorgt voor concreet werken).
Materiaal: Timer
Optie 2:
Annie
M.G. Schmidt - Dikkertje Dap
In ‘Ziezo’ (Querido, 1987)
Dikkertje
Dap klom op de trap
's
morgens vroeg om kwart over zeven
om
de giraf een klontje te geven.
Dag
Giraf, zei Dikkertje Dap,
weet
je, wat ik heb gekregen?
Rode
laarsjes voor de regen!
't
Is toch niet waar, zei de giraf,
Dikkertje,
Dikkertje, ik sta paf.
O
Giraf, zei Dikkertje Dap,
'k
moet je nog veel meer vertellen:
Ik
kan al drie letters spellen:
a
b c, is dat niet knap?
Ik
kan ook al bijna rekenen!
Ik
kan mooie poppetjes tekenen!
Lieve
deugd, zei de giraf,
Kerel,
kerel, ik sta paf.
Zeg,
Giraf, zei Dikkertje Dap,
Mag
ik niet eens even bij je
stiekem
van je nek afglijen?
Zo
maar eventjes voor de grap,
denk
je dat de grond van Artis
als
ik neerkom, heel erg hard is?
Stap
maar op, zei de giraf,
stap
maar op en glij maar af.
Dikkertje
Dap klom van de trap
met
een griezelig grote stap.
Op
de nek van de giraf
zette
Dikkertje Dap zich af,
roetsjj
daar gleed hij met een vaart
tot
aan 't kwastje van de staart.
Boem!
Au!!
Dag
Giraf, zei Dikkertje Dap.
Morgen
kom ik weer hier met de trap.
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Dikkertje Dap, een giraf, een
trap, rekenen en lezen
Wat vraagt Dikkertje Dap aan de
giraf? à Of hij van de nek mag glijden
Wat gebeurt er? à Dikkertje Dap roetsjt naar
beneden en valt
Met welk speeltuig vergelijkt
Dikkertje Dap de giraf? à
Een glijbaan
Welke speeltuigen ken je nog?
Welke dieren zou je daarvoor
kunnen gebruiken?
Creëren:
LLN tekenen een bestaand dier,
maar omgevormd tot een speeltuig, bv. een aap wordt een schommel, een nijlpaard
een trampoline, een krokodil wordt een wipplank, een slang wordt een hoepel,
een olifant een klimrek, …
Materiaal: Wit A4-papier, tekenpotloden, kleurpotloden
4. Locatie: turnzaal kleuters
Riet
Wille - Op naar de top
In: ‘Tikken tegen de maan’ (samengesteld door
Joke van Leeuwen, Ons Erfdeel, 2010)
ik
ik
ren
ik
ren rap
ik
ren rap naar
ik
ren rap naar de
ik
ren rap naar de top
ik
ren rap naar de top toe
ik
ren rap naar de top
ik
ren rap naar de
ik
ren rap naar
ik
ren rap
ik
ben
moe.
Beschouwen:
LK toont het gedicht. Hoe ziet het
gedicht eruit? Waarom heeft de dichter het zo opgeschreven? Dit noemen we een
figuurgedicht, een gedicht in een bepaalde vorm.
In het gedicht zijn er eigenlijk
maar twee ‘echte’ zinnen. Welke twee? (‘ik ren rap naar de top toe’ en ‘ik ben
moe’).
Wat is het verband tussen die
twee zinnen? (‘oorzaak - gevolg’)
Als ik die twee zinnen na elkaar
zeg, wat valt er dan op? (‘Ze rijmen.’)
Creëren:
Maak nu per groepje eerst samen
een lange zin.
Wat zou het gevolg kunnen zijn?
Schrijf het gedicht op zoals dit
gedicht van Riet Wille.
Materiaal: Vergroting gedicht, kladpapier, lijntjespapier, pen of schrijfpotlood
5. Locatie: WC’s op de grote
speelplaats
Marianne
Busser & Ron Schröder - Een koning…
In: ‘Ik zoek een woord.
167 gedichten over taal om van A tot Z te verslinden’ (Querido, 2013)
Een
koning schreef
voor
zijn plezier
gedichten
op toiletpapier
en
was het laatste bladje vol
dan
nam hij weer
een
nieuwe rol
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Een koning die schrijft op een
WC-rol
Creëren:
Elke LL krijgt 1 blaadje papier
ter grootte van een blaadje WC-papier
Hierop schrijft hij/zij 1 enkele
zin
Als alle zinnen klaar zijn,
worden ze aan elkaar geplakt
Dit lange verhaal wordt op een
toiletrol gekleefd
Het ‘verhaal’ wordt daarna in z’n
geheel voorgelezen
Materiaal: Kleine blaadjes papier, schrijfpotlood, plakband, lege toiletrol
6. Locatie: fietsenstalling
Optie 1:
Hans
& Monique Hagen - Bloed uit mijn knie
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)
met
mijn fiets
viel
ik op de grond
op
mijn knie
heb
ik nu een wond
bloed
uit mijn knie
bloed
op mijn schoen
daar
moet je snel
een
pleister op doen
pleister
op mijn knie
niet
op mijn schoen
op
een schoen hoef je toch
geen
pleister te doen
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Een kindje dat van de fiets valt
en gewond is
Wat moet er gebeuren? à Er moet een pleister op
Creëren:
Teken een kindje
Teken ook ergens een wondje waar
een pleister op zou moeten (met potlood en rode stift)
Kom bij de juf een ‘saaie’
pleister halen en kleef die op de wonde
Versier de pleister zoals je wil
met stift
Materiaal: Wit A4-papier, pleisters in verschillende maten (eenvoudig wit of
bruin), tekenpotloden, stiften
Optie 2:
Hans
& Monique Hagen - Fiets
In ‘Daar komt de tijger ’ (Van Goor, 1988)
mijn
fiets
is
een brommer
ik
start
ik
ga honderd
ik
rijd hard
mijn
fiets
is
een paard
hij
steigert
hij
hinnikt
hij
zwaait met zijn staart
als
ik
mijn
fiets
op
z’n kop laat rijden
kan
ik
plakjes
worst afsnijden
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Een fiets
Wat gebeurt er met de fiets? à Hij wordt een brommer of een
paard, of een snijmachine
Waarvoor zou jij een fiets
gebruiken?
Creëren:
LLN doen alsof ze op een fiets
zitten
LK vertelt een verhaal en verzint
wat er allemaal op en met de fiets gebeurt
LLN beelden dit uit terwijl juf
vertelt
Materiaal: /
7. Locatie: weerkast grote
speelplaats
Hans
& Monique Hagen - Hoi weer
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)
ik
kijk naar buiten
goedemorgen
dag
weer
daar
ben ik weer
ik
kijk naar buiten
goedemiddag
dag
weer
daar
ben ik weer
hoi
weer
hier
ben ik weer
wat
druppel je vandaag
hoi
weer
hier
ben ik weer
wat
donder je vandaag
ik
kijk naar buiten
goedenavond
dag
weer
daar
ben ik weer
ik
kijk naar buiten
wat
een weertje
dag
weer
daar
ben ik weer
hoi
weer
hier
ben ik weer
wat
blaas je vandaag
hé
weer
ik
zie mijn schaduw
de
zon schijnt alweer
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? à Het weer
Wat weet je al over het weer? à Regen, zon, onweer, wind,
donder, bliksem, sneeuw, wolken, …
Zou je dit ook kunnen uitbeelden?
Creëren:
LLN imiteren –op hun eigen wijze-
de weerselementen
Daarna worden ze verdeeld in
groepjes van 3 à 4
Ze maken een bewegingsreeks met 4
weerselementen en tonen dit aan de anderen
Anderen mogen het dansje
evalueren a.d.h.v. weerskaartjes
Materiaal: Weerskaartjes
Opmerking: Bij heel zonnig weer kan er ook gewerkt worden rond schaduwen
en kunnen LLN een pose aannemen terwijl een ander deze schaduw op de grond
overtrekt met stoepkrijt.
8. Locatie: secretariaat of
kopieerapparaat (daar waar gekleurd papier opgeslagen ligt)
Hans
& Monique Hagen - Olifant
In ‘Misschien een olifant ’ (Van Goor, 1988)
ik
knip iets
heel
ergs moeilijks uit
het
wordt misschien
een
olifant
o
nee toch niet
de
slurf valt eraf
het
wordt een krokodil
of
is het een giraf
Ik
knip iets
veels
te moeilijks uit
het
wordt misschien
geen
dier
het
lijkt misschien
wel
nergens op
ik
maak een prop papier.
Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht?
Lukt het om een olifant uit te
knippen?
Creëren:
LLN mogen een blaadje gekleurd
papier kiezen en een figuur uitscheuren. Het is de bedoeling dat de kinderen al
scheurend tot een 'dier' komen!
Materiaal: Gekleurd papier
9. Locatie: klaslokaal
Paul
van Ostaijen - Berceuse nr. 2
In: ‘Verzamelde gedichten’ (Prometheus, 1996)
Slaap
als een reus
slaap
als een roos
slaap
als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe
de deur dicht van de doos
Ik
slaap.
Beschouwen:
Wat valt op in dit gedicht?
(lijken wel ri-ra-rijtjes)
Waarover gaat dit gedicht? (slapen)
Optie 1:
Creëren:
Maak zelf een gedichtje zoals
dit. Je mag je ri-ra-rijtjes gebruiken.
Materiaal: Kladpapier, lijntjespapier, schrijfpotlood of pen, ri-ra-rijtjes
Optie 2:
Creëren:
Een berceuse is een moeilijk
woord voor een slaapliedje.
Wie kent er nog slaapliedjes?
LLN zingen slaapliedjes, anderen zingen
het na. Als er geen slaapliedjes gekend zijn door LLN, leert LK een slaapliedje
aan.
Materiaal: /