zaterdag 7 mei 2016

Gedichtenpad 1e leerjaar

Tijdens de uitwerking van een gedichtenpad voor de onderbouw vond ik het moeilijk om opdrachten te verzinnen die zowel voor een eerste leerjaar als voor 2 en 3 haalbaar en uitdagend zouden zijn. Ik kwam op het idee een derde gedichtenpad uit te werken puur voor een eerste leerjaar met gedichten die ze zelf kunnen lezen en aangepaste opdrachten. Hieronder vind je de uitwerking!

1. Locatie: voor de inkom van de school

Erik van Os - Moe moe
in ‘De dichter is een tovenaar’ ( Van Coillie, Averbode , 2003)

Moe moe
Moe moe.
Ik ben zo moe.
Ik ben dood op.
                                                           op.
                                                   nog
                                            trap
                                    die
                            heel
                     ik
             moet
      nou
En

Moe moe.
Ik ben zo moe.
Ik ben bek af.

Kwam
          mijn
                     bed
                            de
                                    trap
                                            maar
                                                     af.

Beschouwen:

LLN  zitten onderaan de trap. LK draagt het gedicht voor terwijl hij/zij de trap op en af loopt (zoals het gedicht het doet). De leerlingen krijgen de tekst ook vergroot te zien.
Wat wil de dichter zeggen? Hij doet dat op een speciale wijze, hoe? Wat merk je aan de 3de en regel van de twee blokjes die beginnen met “moe moe”? (het laatste woord, op en af, geeft aan hoe de trap wordt genomen.)

Creëren:

Wat wil de dichter benadrukken? (trap naar boven en naar beneden)
Hoe doet hij dat? (woorden omhoog en omlaag schrijven)
Hoe zou je dit doen als je geen schrijver maar een zanger(es) was? (zingen)
Laat zien hoe je de trap opgaat (hoger zingen) en af gaat (lager zingen)
LLN mogen dit uitvoeren met de zinnen “en nu moet ik die trap nog op” en “Kwam mijn bed de trap maar af” terwijl ze de trap ook oplopen en naar beneden komen.
Indien extra tijd: LK springt de trappen op en af en de LLN verhogen en verlagen de toon (zingen telkens het woord “trap”).

Materiaal: vergroting gedicht


2. Locatie: bouwwerken aan de inkom van de school/kleutergang

Joke van Leeuwen - Lijmen
In ‘Ozo heppie en andere versjes’ (Querido, 2000)

Ik had drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een vogeltje.
Een veulentje.
Een varkentje.

Ze zijn gevallen.
Ze braken stuk
Ik heb ze gelijmd.
't Is bijna gelukt.

Ik heb drie beestjes,
drie beestjes van steen.
Een volentje.
Een veukentje.
Een vargeltje.

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Diertjes van steen, gevallen, fout aan elkaar gelijmd.
Gekke dieren à zelf creëren

Creëren:

Optie 1:
LLN krijgen een blad met daarop de voor- en achterkanten van verschillende dieren.
LLN stellen een nieuw dier samen door middel van uitknippen en opplakken en verzinnen hierbij een nieuwe naam.

Optie 2:
LLN werken in groepjes van 3
LL 1 tekent hoofd van een dier op een wit A5 en plooit om
LL 2 tekent romp zonder te weten welk dier LL 1 heeft getekend en plooit weer om
LL 3 vervolledigt de tekening met de achterkant van zijn eigen dier
De tekening wordt open geplooid en in groep wordt een naam van het nieuwe dier verzonnen

Materiaal:

Bij optie 1: wit A4-papier, knipbladen met dieren (voorkant + achterkant), scharen, lijmstiften
Bij optie 2: wit A5-papier, potloden

3. Locatie: speelplaats kleuters bij het speeltuig/de huisjes

Optie 1:
Hans & Monique Hagen - De hut is klaar
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)

joe hoe hoe
we zitten in de hut
hiep hiep hoi
een hele nieuwe hut

joe hoe hoe
de allermooiste hut
hiep hiep hoi hoi
onze hut is klaar

onze hut is klaar
en wij zitten binnen
wat moeten we nu doen
wat moeten we verzinnen

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Kinderen die een hut maken
Wat vinden ze van de hut? à Ze is het allermooist en leuk
Wat is het probleem? à Ze weten niet wat ze nu moeten doen, ze vervelen zich

Creëren:

Wat kan je allemaal doen in een hut, wat zou jij doen?
LLN spelen in groepjes van 2 of 3 in het speelhuisje na wat zij zouden doen. Dit toneeltje duurt maximaal 2 minuten. De LLN krijgen slechts 4 minuten voorbereidingstijd (tijd kort houden zorgt voor concreet werken).

Materiaal: Timer


Optie 2:
Annie M.G. Schmidt - Dikkertje Dap
In ‘Ziezo’ (Querido, 1987)

Dikkertje Dap klom op de trap
's morgens vroeg om kwart over zeven
om de giraf een klontje te geven.
Dag Giraf, zei Dikkertje Dap,
weet je, wat ik heb gekregen?
Rode laarsjes voor de regen!
't Is toch niet waar, zei de giraf,
Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf.

O Giraf, zei Dikkertje Dap,
'k moet je nog veel meer vertellen:
Ik kan al drie letters spellen:
a b c, is dat niet knap?
Ik kan ook al bijna rekenen!
Ik kan mooie poppetjes tekenen!
Lieve deugd, zei de giraf,
Kerel, kerel, ik sta paf.

Zeg, Giraf, zei Dikkertje Dap,
Mag ik niet eens even bij je
stiekem van je nek afglijen?
Zo maar eventjes voor de grap,
denk je dat de grond van Artis
als ik neerkom, heel erg hard is?
Stap maar op, zei de giraf,
stap maar op en glij maar af.

Dikkertje Dap klom van de trap
met een griezelig grote stap.
Op de nek van de giraf
zette Dikkertje Dap zich af,
roetsjj daar gleed hij met een vaart
tot aan 't kwastje van de staart.
Boem!
Au!!

Dag Giraf, zei Dikkertje Dap.
Morgen kom ik weer hier met de trap.

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Dikkertje Dap, een giraf, een trap, rekenen en lezen
Wat vraagt Dikkertje Dap aan de giraf? à Of hij van de nek mag glijden
Wat gebeurt er? à Dikkertje Dap roetsjt naar beneden en valt
Met welk speeltuig vergelijkt Dikkertje Dap de giraf? à Een glijbaan
Welke speeltuigen ken je nog?
Welke dieren zou je daarvoor kunnen gebruiken?

Creëren:

LLN tekenen een bestaand dier, maar omgevormd tot een speeltuig, bv. een aap wordt een schommel, een nijlpaard een trampoline, een krokodil wordt een wipplank, een slang wordt een hoepel, een olifant een klimrek, …

Materiaal: Wit A4-papier, tekenpotloden, kleurpotloden


4. Locatie:  turnzaal kleuters

Riet Wille - Op naar de top
In: ‘Tikken tegen de maan’ (samengesteld door Joke van Leeuwen, Ons Erfdeel, 2010)

ik
ik ren
ik ren rap
ik ren rap naar
ik ren rap naar de
ik ren rap naar de top
ik ren rap naar de top toe
ik ren rap naar de top
ik ren rap naar de
ik ren rap naar
ik ren rap
ik ben
moe.

Beschouwen:

LK toont het gedicht. Hoe ziet het gedicht eruit? Waarom heeft de dichter het zo opgeschreven? Dit noemen we een figuurgedicht, een gedicht in een bepaalde vorm.
In het gedicht zijn er eigenlijk maar twee ‘echte’ zinnen. Welke twee? (‘ik ren rap naar de top toe’ en ‘ik ben moe’).
Wat is het verband tussen die twee zinnen? (‘oorzaak - gevolg’)
Als ik die twee zinnen na elkaar zeg, wat valt er dan op? (‘Ze rijmen.’)

Creëren:

Maak nu per groepje eerst samen een lange zin.
Wat zou het gevolg kunnen zijn?
Schrijf het gedicht op zoals dit gedicht van Riet Wille.

Materiaal: Vergroting gedicht, kladpapier, lijntjespapier, pen of schrijfpotlood

5. Locatie: WC’s op de grote speelplaats

Marianne Busser & Ron Schröder - Een koning…
In: ‘Ik zoek een woord. 167 gedichten over taal om van A tot Z te verslinden’ (Querido, 2013)

Een koning schreef
voor zijn plezier
gedichten op toiletpapier
en was het laatste bladje vol
dan nam hij weer
een nieuwe rol

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Een koning die schrijft op een WC-rol

Creëren:

Elke LL krijgt 1 blaadje papier ter grootte van een blaadje WC-papier
Hierop schrijft hij/zij 1 enkele zin
Als alle zinnen klaar zijn, worden ze aan elkaar geplakt
Dit lange verhaal wordt op een toiletrol gekleefd
Het ‘verhaal’ wordt daarna in z’n geheel voorgelezen

Materiaal: Kleine blaadjes papier, schrijfpotlood, plakband, lege toiletrol

6. Locatie: fietsenstalling

Optie 1:
Hans & Monique Hagen - Bloed uit mijn knie
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)

met mijn fiets
viel ik op de grond
op mijn knie
heb ik nu een wond

bloed uit mijn knie
bloed op mijn schoen
daar moet je snel
een pleister op doen

pleister op mijn knie
niet op mijn schoen
op een schoen hoef je toch
geen pleister te doen

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Een kindje dat van de fiets valt en gewond is
Wat moet er gebeuren? à Er moet een pleister op

Creëren:

Teken een kindje
Teken ook ergens een wondje waar een pleister op zou moeten (met potlood en rode stift)
Kom bij de juf een ‘saaie’ pleister halen en kleef die op de wonde
Versier de pleister zoals je wil met stift

Materiaal: Wit A4-papier, pleisters in verschillende maten (eenvoudig wit of bruin), tekenpotloden, stiften


Optie 2:
Hans & Monique Hagen - Fiets
In ‘Daar komt de tijger ’ (Van Goor, 1988)

mijn fiets
is een brommer
ik start
ik ga honderd
ik rijd hard

mijn fiets
is een paard
hij steigert
hij hinnikt
hij zwaait met zijn staart

als ik
mijn fiets
op z’n kop laat rijden
kan ik
plakjes worst afsnijden

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Een fiets
Wat gebeurt er met de fiets? à Hij wordt een brommer of een paard, of een snijmachine
Waarvoor zou jij een fiets gebruiken?  

Creëren:

LLN doen alsof ze op een fiets zitten
LK vertelt een verhaal en verzint wat er allemaal op en met de fiets gebeurt
LLN beelden dit uit terwijl juf vertelt

Materiaal: /


7. Locatie: weerkast grote speelplaats

Hans & Monique Hagen - Hoi weer
In ‘Ik en mijn rode fiets’ (Querido, 2010)

ik kijk naar buiten
goedemorgen
dag weer
daar ben ik weer

ik kijk naar buiten
goedemiddag
dag weer
daar ben ik weer

hoi weer
hier ben ik weer
wat druppel je vandaag

hoi weer
hier ben ik weer
wat donder je vandaag

ik kijk naar buiten
goedenavond
dag weer
daar ben ik weer

ik kijk naar buiten
wat een weertje
dag weer
daar ben ik weer

hoi weer
hier ben ik weer
wat blaas je vandaag

hé weer
ik zie mijn schaduw
de zon schijnt alweer

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht? à Het weer
Wat weet je al over het weer? à Regen, zon, onweer, wind, donder, bliksem, sneeuw, wolken, …
Zou je dit ook kunnen uitbeelden?

Creëren:

LLN imiteren –op hun eigen wijze- de weerselementen
Daarna worden ze verdeeld in groepjes van 3 à 4
Ze maken een bewegingsreeks met 4 weerselementen en tonen dit aan de anderen
Anderen mogen het dansje evalueren a.d.h.v. weerskaartjes

Materiaal: Weerskaartjes


Opmerking: Bij heel zonnig weer kan er ook gewerkt worden rond schaduwen en kunnen LLN een pose aannemen terwijl een ander deze schaduw op de grond overtrekt met stoepkrijt.

8. Locatie: secretariaat of kopieerapparaat (daar waar gekleurd papier opgeslagen ligt)

Hans & Monique Hagen - Olifant
In ‘Misschien een olifant ’ (Van Goor, 1988)

ik knip iets
heel ergs moeilijks uit
het wordt misschien
een olifant
o nee toch niet
de slurf valt eraf
het wordt een krokodil
of is het een giraf

Ik knip iets
veels te moeilijks uit
het wordt misschien
geen dier
het lijkt misschien
wel nergens op
ik maak een prop papier.

Beschouwen:

Waarover gaat dit gedicht?
Lukt het om een olifant uit te knippen?

Creëren:

LLN mogen een blaadje gekleurd papier kiezen en een figuur uitscheuren. Het is de bedoeling dat de kinderen al scheurend tot een 'dier' komen!

Materiaal: Gekleurd papier

9. Locatie: klaslokaal

Paul van Ostaijen - Berceuse nr. 2
In: ‘Verzamelde gedichten’ (Prometheus, 1996)

Slaap als een reus
slaap als een roos
slaap als een reus van een roos
reuzeke
rozeke
zoetekoeksdozeke
doe de deur dicht van de doos
Ik slaap.

Beschouwen:

Wat valt op in dit gedicht? (lijken wel ri-ra-rijtjes)
Waarover gaat dit gedicht? (slapen)

Optie 1:

Creëren:

Maak zelf een gedichtje zoals dit. Je mag je ri-ra-rijtjes gebruiken.

Materiaal: Kladpapier, lijntjespapier, schrijfpotlood of pen, ri-ra-rijtjes


Optie 2:

Creëren:

Een berceuse is een moeilijk woord voor een slaapliedje.
Wie kent er nog slaapliedjes?
LLN zingen slaapliedjes, anderen zingen het na. Als er geen slaapliedjes gekend zijn door LLN, leert LK een slaapliedje aan.

Materiaal: /

Geen opmerkingen:

Een reactie posten