dinsdag 3 mei 2016

Gedichtenpad Bovenbouw

1. Locatie: voor de inkom van de school

Paul van Ostaijen - Marc groet ’s morgens de dingen
in ‘Verzamelde gedichten’ ( Prometheus,  1996)

Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
         ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
         van het visserke-vis
goeiendag

Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn

Beschouwen:
Waar staan we? Waar gaat het gedicht over? Wat vind je van dit gedicht?

Creëren:
Wie of wat wil jij allemaal groeten?
Maak per 2-3 een gedicht met als titel: “(jullie namen) groeten ’s middags de dingen”

Materiaalpapier, pen

2. Locatie: bouwwerken aan de inkom van de school/kleutergang

Bart Moeyaert - Huis 2
In ‘Jij en ik en alle andere kinderen, de verzamelde verhalen en kindergedichten’ (Querido, 2013)

Als een geheim zat in ons huis
een ander huis verborgen.
Ik wist het niet. Mij was dat
nooit verteld. Onder ons dak
pasten de muren die er waren.
Ik had het me nooit anders
voorgesteld. Totdat de grote
hamers kwamen. De kamers
werden leeggehaald en alle 34
hoeken die ik als mijn broekzak
kende veranderden van plek.
Ik tekende een kaart omdat ik
niet van dagenlang verdwalen
wilde weten. Dat was een beetje
overdreven. We leven nu al even
in huis twee. Ons eerste huis
probeer ik langzaam te vergeten.

Beschouwen:
Lees de eerste zin van het gedicht nog eens. Over welk geheim gaat het? (een huis in een huis)
Wat is er gebeurd met het huis in het gedicht? (Het is verbouwd: de buitenmuren bleven staan, maar de binnenmuren zijn veranderd.)

Creëren:
Teken een plattegrond van je huis/appartement met potlood. De buitenmuren teken je met stift.
Jullie mogen een verbouwing uitvoeren op jullie kaart. Hou het werkblad tegen het
raam en draai het om. Zo zie je mooi de contouren en muren van huis één en kun je binnen deze muren huis twee creëren. Je mag je verbouwing wat gekker maken dan in werkelijkheid zou kunnen. (Indien er niet genoeg tegenlicht is om de contouren te kunnen zien, kan de verbouwing over de potloodtekening getekend worden met een gekleurd potlood.

Materiaal: wit A4-papier, stiften, gewone potloden, kleurpotloden

3. Locatie: speelplaats kleuters bij het speeltuig

Armand van Assche - Er springen
In: ‘Soms kietelt het’ (Bakermat, 2002)

Er springen vlugge katten in mijn vingers
en die willen spelen.

Er wemelen tintelingen in mijn tenen
en die willen zwemmen.

Er kruipen kriebels naar mijn wangen
en die willen lachen.

Er drijven dromen door mijn haren
en die willen reizen.

Soms vliegt er een stofje in mijn oog
en dat wil wenen.

Maar altijd zit er een vogeltje in mijn keel
en dat wil zingen.

Beschouwen:
Waarover gaat het gedicht? (dingen die in een lichaamsdeel zitten)
Wat zit er in zijn keel? (een vogeltje)

Creëren:
Stel dat jij een vogeltje in je keel had, hoe zou dat dan klinken? LLN proberen allemaal een eigen (vogel)geluid te maken.
Maak nu per 3-4 een groepje en “componeer” een liedje met jullie geluiden: ieder doen zijn eigen geluid. Je zingt om beurt of samen een eigen ritme/liedje.

Materiaal: /

4. Locatie: turnzaal kleuters

Edward van de Vendel - Staartdelingen
In ‘Betrap me’ (Querido, 1996)

Op het klimrek kan ik
de borstwaarts om,
maar staartdelen
wil me niet lukken.
              
Ik durf aan de rekstok
de molendraai, maar
juf legt iets uit
en ik duizel.

Vaak krijg ik de sommen
niet in mijn kop.
Soms denk ik:
Nu!
De Dodenzwaai!
Met Afsprong!
en ik steek mijn vinger op.

Beschouwen:
Waar staan we? Luister naar het gedicht. Wat wil de dichter ons vertellen? Waarvoor gebruikt hij de turnoefeningen in het gedicht?

Creëren:
Denk eens aan wat jij moeilijk vindt op school? Iets van wiskunde of taal of een ander vak misschien? Denk nu eens aan je hobby. Welke termen zijn er typisch in je hobby? Dingen die moeilijk zijn of net tonen dat je risico neemt.

Probeer nu de moeilijkheid die je hebt op school uit te drukken met iets uit je hobby.
De leerlingen maken een metafoor waarbij ze iets moeilijks vergelijken met iets uit hun hobby. Vb. “spelling is net hoogspringen, waarbij ik met volle inzet boven in de lucht plots vergeet wat ik moet doen”, “Op de viool kan ik moeiteloos aan de hoge noten, maar voor rekenen moet ik het bekopen.”, “Ik sla makkelijk op een pingpongbal, maar Frans is voor mij meer een volleybal.”.

Materiaal: /

5. Locatie: WC’s op de grote speelplaats

Ted van Lieshout - Het ergste is als ik…
In: ‘Hou van mij, bijna alle gedichten 1984-2009’ (Leopold, 2009)

Het ergste is als ik wc-papier moet
halen dat in de reclame is, want
dat verkopen ze met vierentwintig
rollen samen in doorzichtig plastic,

zodat iedereen op straat ziet wat het
is en denkt: nou zeg, dàt kind gaat
prinsheerlijk zitten poepen! Terwijl
ik nòòit zelf toiletpapier zou kopen

als het niet van mama moest. Ik kijk
naar de grond; ik kan toch niet tegen
iedereen op straat roepen: ’t is voor
mijn moeder! Het is voor mijn moeder!

Beschouwen:
Waarover gaat het gedicht? (Wc-papier kopen, schaamte)
Hoe voelt de schrijver/verteller zich? (schaamt zich)

Creëren:
Stel: je bent net in de winkel een groot pak gaan halen waar je je voor schaamt (Wc-papier, maandverband, …) en je komt iemand tegen waar je indruk op wil maken (je lief, een juf, je stoere vriend, …): 
          Hoe zou je je voelen?
          Wat zou je doen? 
          Wat zou je (niet) zeggen?
Beeld uit!

Materiaal: /

6. Locatie: picknicktafels grote speelplaats

Speelkwartier - Nicky Janssen, groep 7 BS De Driemaster, Alkmaar
In: ‘Mijn wereld onder woorden’ (Stichting Kinderen en Poëzie, Uitgeverij Divers, 2006)

speelkwartier
bel rinkelt
gillende kinderen komen buiten
juffen drinken gehaast
hun koffie
jongens voetballend
over het plein
meiden maken ruzie
bel gaat weer af
les begint

kraaien zoeken
resten schoolkoekjes

Beschouwen:
Waarover gaat het gedicht? (speeltijd)
Wat is er zo typisch aan speeltijd op de speelplaats?

Creëren:
Maak per 2-3 een klein hoorspel van een situatie/verhaal (maximaal 1 minuut) dat echt bij de speelplaats hoort. De anderen zitten tijdens de uitvoering op de grond en luisterden met de ogen dicht.

Materiaal: Timer

7. Locatie: fietsenstalling

Ted van Lieshout - De ochtend is nog grauw van mist en kou.
In: ‘rond vierkant vierkant rond, de beeldsonnetten’ (Poëzie Leopold, 2015)

De ochtend is nog grauw van mist en kou.
Mijn fiets staat stil te slapen in de schuur.
Ik moet naar school, ik trek hem aan het stuur
naar buiten. ‘Ik ben al laat’, zeg ik, ‘kom nou!’

Hij kreunt, mijn fiets. Hij rijdt zo vroeg niet graag.
Hij zal wel moeten; school wacht niet op mij.
De juf gelooft het zeker niet als wij
te laat zijn door een luie fiets vandaag.

O, ouwe trouwe fiets, ik help je wel op pad.
Ik trap ons samen dapper door de stad
tot aan het schoolgebouw dat staat

voorbij het midden van de straat
waarheen de fiets van Bas ook gaat
die jij zo stil hebt liefgehad.

Beschouwen:
Wat valt er op aan de vorm van het gedicht? (het rijmt, er zit een structuur in)
Dit gedicht noemen we een sonnet. Dit is een gedicht dat aan een aantal regels moet voldoen:
            * het moet rijmen
            * het bestaat uit 14 regels: 4 regels - 4 regels - 3 regels - 3 regels

Creëren:
Van een sonnet naar een beeldsonnet is een kleine stap: in plaats van woorden gebruik je beelden. Een beeldsonnet kan rijmen door afbeeldingen te herhalen of doordat plaatjes gebruikt worden die op elkaar lijken. (LK toont enkele voorbeelden)
Teken nu op basis van de rijmstructuur van het gedicht dat ik net voorlas met stoepkrijt een beeldsonnet. Zorg dat de structuur netjes blijft!  Je werkt per 2-3.

Materiaal: boek ‘rond vierkant vierkant rond, de beeldsonnetten’ van Ted van Lieshout (of afbeeldingen via Google), stoepkrijt in verschillende kleuren

8. Locatie: poort/hek speelplaats

Willen Wilmink - Tegelliedje
In: ‘Verzamelde liedjes en gedichten’ (Prometheus, 2010)

Kom ik uit mijn school vandaan
En moet ik naar huis toe gaan,
Moet ik tegels overslaan.
Eén, drie, vijf en zeven,
En dan moet ik ook nog even,
Eenmaal, tweemaal,
Om de lantaarnpaal.

Deze tegel sla ik over,
En op deze stap ik.
Vind je mij een rare vogel ?
Ja, meneer, dat snap ik !

't Is een eigenaardig spel,
Dat ik alle tegels tel,
Deze niet en deze wel.
Drie, vijf, zeven, negen,
Dan kom ik een boompje tegen,
hink ik op mijn linkerbeen,
om dat boompje heen.
Deze tegel sla ik over,
En op deze stap ik.
Vind je mij een rare vogel ?
Ja, meneer, dat snap ik !

Tegels tellen met je voet,
En waarom je zoiets doet,
Dat begrijp je zelf niet goed.
Zeven, negen, ellef,
't Gaat alhaast vanzellef.
't Is een raar geval,
Moeder ! Dag ! Daar ben ik al !

Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? Wat doet de schrijver/verteller? (hij stapt alleen maar op bepaalde tegels)
Wie van jullie heeft dit ook al gedaan?
Wat is de titel? (Tegelliedje) Kunnen we dit dan ook zingen? En kunnen we er op dansen?

Creëren:
Teken een rooster of hinkelpad op de speelplaats. Bedenk per 2 een ‘dansje’ met pasjes en schrijf dat op vb linkervoet op 1, rechtervoet op 3, spring met beide voeten op 4, rechtervoet op 2, linkervoet op 5.
Laat daarna iemand van een andere groep dit uitproberen.
Extra uitdaging: maak er een dansje voor 2 van!

Materiaal: stoepkrijt, kladpapier, pen of potlood

9. Locatie: bezemkast of vuilniscontainers

Raf Missorten - Assepoetster
In: ‘Een potje tijd’(Bakermat, 2007)

Ooit eens werkte in een kroeg
Assepoetster die nooit kloeg.
Poetsen, schrobben, as opvegen.
Zo had ze haar naam gekregen.

Naast afwassen opdienen,
't arme kind had al geen tijd,
nog 2 stiefzussen bedienen,
niemand die haar job benijdt.

Op een dag in het café
kwam de prins op de teevee:
"Slechts de snelste van het land,
wil ik aan mijn rechterhand.
Als ze de loopwedstrijd wint,
wordt ze moeder van mijn kind."

De 2 zussen pakten in
voor een nieuw en fris begin.
Assepoetster mocht niet mee.
Zij moet letten op 't café.
Tranen vloeien, veel verdriet.
Niemand die naar haar omziet.

Maar 's avonds laat daar in 't café
verschijnt er plots een goede fee.
Die tovert haar een trainingspak
en echte schoenen in een zak:
"Doe ze aan als je moet lopen,
voor 12 uur, zo mag ik hopen."

Assepoetster liep echt snel
met haar schoenen, weet je wel.
Maar toen sloeg de klok 12 keer
en daar was het noodlot weer.

Veters gleden zomaar open.
Schoenen wilden niet meer lopen.
Blootvoets liep het meisje voort,
kwam als eerste aan de koord.

Dan verdween ze vliegensvlug,
snel naar het cafeetje terug.
Prins, die snapt er niets meer van:
"Wil ze mij niet huwen dan?"

Dagen later in 't café
had prins de sportschoenen mee.
Grote treurnis bij de zussen.
Zij mochten de prins niet kussen.

Want de prins begreep al gauw:
"Assepoetster wordt mijn vrouw.
Niet alleen passen de schoenen.
'k Heb ook zin om haar te zoenen."

Assepoetster werd prinses,
kreeg al snel een kind of zes.
Had z'er zeven, moet je weten,
zou ze toch Sneeuwwitje heten.

Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht?
Welke sprookjes kennen jullie nog?
Hoe beginnen sprookjes meestal? (Er was eens…)
Hoe eindigen sprookjes meestal? (… en ze leefden nog lang en gelukkig.)

Creëren:
Eigenlijk is sprookjes maken niet zo moeilijk, je zal wel zien. Er zit altijd eenzelfde structuur in:
            Er was eens … die …
            Tot op een dag …
            En toen …
            Uiteindelijk …
            en ze leefden nog lang en gelukkig.

Sta allemaal in een cirkel. De eerste begint met ‘Er was eens…’ en vult aan. De volgende gaat verder met ‘die…’ en vult aan. De derde gaat verder met ‘Tot op een dag…’ enz.
Om te helpen toon ik de woorden die aan de beurt zijn.
Zorg dat het verhaal niet stilvalt! Je mag er iets grappigs van maken, maar blijf netjes!

Materiaal: gekleurde stroken met verbindingswoorden/zinnen.

10. Locatie: klaslokaal

Huiswerkmonstertje - Lindsey Bilterlijst, groep 8 St. Jozefschool, Hengstdijk
In: ‘Mijn wereld onder woorden’ (Stichting Kinderen en Poëzie, Uitgeverij Divers, 2006)

Hij zit in je laatje van je bureau
in je boeken in je schrift
hij maakt fouten
schrijft niet mooi
hij heeft een eng gezicht.

Het begint al op je kamer
je doet je schrift open
oeps
dan zit hij daar,
maar nee, je kunt niet weg.
Je zit tussen die
enge huiswerkmonstertjes.
Je moet het maken
je moet het doen
het overwinnen,
want
met of zonder monstertje
je moet er aan beginnen.

Beschouwen:
Waarover gaat dit gedicht? (huiswerk)
Hebben jullie daar ook soms last van?

Creëren:
Teken je eigen huiswerkmonstertje. Hoe ziet hij eruit? Waar zit hij?

Materiaal: wit A4 papier, tekenpotloden, kleurpotloden

Bronnen: www.poezieweek.com/school/ en de muzofolio-blogs van enkele fijne medestudenten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten